Isabel Rijstvogel (mokka bruin)

De Isabel (mokka bruin) Rijstvogel

 

 Bij de pop kan de snavel iets lichter van kleur zijn, evenals de oogring. Tijdens de keuring wordt hier echter geen rekening mee gehouden.
Zowel de borst als het rug- en vleugeldek moeten zo egaal mogelijk van kleur zijn. De kopkleur is moeilijk egaal te kweken. Hoewel een egale kleur van belang is, is het goed vooralsnog hier enige clementie te tonen. De keel zal in veel gevallen iets lichter van kleur zijn, dan de bovenkop. Een keel, welke dezelfde kleur heeft als de bovenkop, heeft de voorkeur. In het algemeen zal de man wat donkerder en wat koeler bruin van kleur zijn dan de pop. Tijdens de keuring wordt hier echter geen rekening mee gehouden. De wangstreep zal bij de rijstvogel mokkabruin vaak wat minder breed zijn als bij wildvorm. De voorkeur gaat echter uit naar een scherpe voldoende brede wangstreep van ca. 1 mm breed. Bij jonge vogels zien we dikwijls donkere vlekken in de pennen, vleugelbocht c.q. rug- en vleugeldek. Veel voorkomende fouten zijn, bonte veervelden bij de ondersnavel (keel/kin) en bonte vleugel- en staartpennen. Ook bontvorming in de bruine kopkleur komt voor. Bij het model dienen we vooral te letten op de breedte van de borst en de vorm van de kop, deze mag niet te klein zijn t.o.v. het lichaam. Ook het formaat is van groot belang, al zullen er weinig rijstvogels zijn, die niet aan de formaateis voldoen. De tekening dient een scherp en regelmatig verloop te hebben. De mokkabruine vormt een zgn. MM reeks met de roodbruine, gelijk aan de vererving van de Japanse Meeuw.

deze tekst hierboven is overgenomen van

Henk de Vos

 

E-mail :  info@rijstvogel.nl

 

RIJSTVOGEL ISABEL (Roodbruin)
KLEUR: MAN / POP:
Nek / Mantel / Rugdek : Warm beigekleurig.
Vleugelpennen : Hand- en armpennen warm beigekleurig, iets donkerder dan het rugdek, en egaal van
kleur.
Vleugeldekveren : Warm beigekleurig.
Stuit : Donkerbruin, iets lichter dan de kop.
Borst : Warm beigekleurig.
Buik/Onderlichaam : Zacht warm bruin, zo diep mogelijk van kleur.
Flanken : Flanken en broekbevedering zacht warm bruin.
Staartpennen : Donkerbruin.
Bovenstaartdekveren : Donkerbruin.
Onderstaartdekveren : Aars en onderstaartdekveren wit, vloeiend overgaand in de buik.
Poten/tenen : Vleeskleurig.
Nagels : Hoornkleurig.
Snavel : Boven en onder snavel rozerood, uitlopend tot een hoornkleurig snavelpunt.
Snijranden hoornkleurig.
Ogen : Bruin.
TEKENING:
Kop/Kin : Vanaf de snavelinplant, via de schedel tot op de achterschedel egaal donkerbruin,
evenals de kinstreek.
Wangvlek : Helder wit, onder de wangvlek loopt een smalle gesloten bruine band welke aansluit
aan de kinvlek en de schedel. Deze moet scherp en regelmatig aftekenen.
Oogring : Rood, rondom het oog even breed en strak afgetekend.
KEURTECHNISCHE AANWIJZINGEN
Men dient vooral bij deze kleurslag goed te letten op het formaat en model, door de massale kweek loopt dit
sterk terug. Bij de pop kan de snavel en de oogring iets lichter van kleur zijn. Ook de snavel bij de man toont
wat forser. De kleur dient egaal te zijn, en de buik mist de paarse waas.
De kopkleur is moeilijk egaal te kweken en kan ook vaak vlekkerig zijn, en de keel zal meestal iets lichter van
kleur zijn, echter gelijk aan de kopkleur verdient de voorkeur.
Mannen zijn dieper en warmer van kleur en tekening dan de poppen, bovendien bezitten deze een blauwgrijze
waas, welke bij de poppen ontbreekt. De wangen dienen helder wit te zijn, en strak afgetekend.
Vaak is de band aan de onderzijde van de wangen smaller dan bij de wildkleur of zelfs geheel niet aanwezig,
een zo breed mogelijke band verdient de voorkeur. Veel voorkomende fout is bontvorming onder de snavel,
vaak in geringe mate, hierop dient gestraft te worden in de rubriek tekening.